AMSTERDAM
Liesbeth List (The Netherlands)
In dat oud-Amsterdam,
in de buurt van de haven,
gaan de zeelui zich laven,
drinken 't hek van de dam.
In dat oud-Amsterdam
liggen zeelieden dronken,
als een wimpel zo lam,
in de dokken te ronken.
In dat oud-Amsterdam
krijgt een zeeman de stuipen,
tot hij zich grauw van gram,
in het bier wil verzuipen.
Maar in oud-Amsterdam
zie je zeelui ontkaterd,
als de ochtendzon schatert,
over Damrak en Dam.
In dat oud-Amsterdam
zie je zeelieden wikken,
zilveren haringen slikken,
bij de staart uit de hand.
Van de hand in de tand
smijten zij met hun knaken,
want ze zullen hem raken,
als een kat in het want.
En ze stinken naar aal,
in hun grofblauwe truien
en ze stinken naar uien,
daarmee doen ze hun maal.
Na dat maal staan ze op
om hun broek op te hijsen
en dan gaan ze weer hijsen,
tot het boert in hun krop.
In dat oud-Amsterdam
zie je zeelieden zwieren
en de meiden versieren,
lijf aan lijf, warm en klam
en draaien hun wals
als een wentelende zon,
op de klank, dun en vals,
van een akkordeon.
En zo rood als een kreeft
happen zij naar wat lucht,
tot opeens, met een zucht,
de muziek het begeeft.
Met een air van gewicht
voeren zij, met wat spijt,
dan hun Mokkumse meid,
weer terug in het licht.
In dat oud-Amsterdam
gaan de zeelui aan 't drinken.
Aan 't drinken en drinken
en daar nog eens op drinken,
tot het oude kerksplein
op hun thuishaven lijkt
en de hoer in 't kozijn
net als moedertje kijkt.
En haar borst is de borst
van verloofde of vrouw
en daarna weer zo'n dorst
en de nacht wordt al grauw.
Want op de terugvaart is beschuit
en de kater breekt aan
en ze slikken het uit
tegen meerpaal en kraan.
In dat oud-Amsterdam. (4x)