DE STALMEESTER
(Wim Sonneveld)
Wim Sonneveld (The Netherlands)
Het gewone volk vraagt zich wel eens af: „Wat doet zo’n stalmeester eigenlijk de hele dag?”
En het schijnt dat men daar de meest merkwaardige voorstellingen van heeft. Zo denkt men
bijvoorbeeld dat ik de hele dag in de koninklijke stallen rondhang. Kijk, dat doe ik
natuurlijk niet. Daar heb ik de stallenjongens voor in Den Haag. Voor de paarden en voor
de voertuigen. Van de Gouden Koets tot de rode Ferrari en daar ben ik meester over …
of liever gezegd bovenmeester, want traditie moet er zijn. Er is al genoeg waardevols naar
de kloten gegaan de laatste tijd. Versobering noemt men dat. Ja, ammehoela! Het wordt anders
maar een kale boel in dit kleine landje hier! Neem nou bijvoorbeeld die alleraardigste
ceremonie van het aanbieden van het eerste kievitsei. Dat is iets daar konden wij eind maart,
begin april op het hof naar uitkijken, ik en de koningin en de prins en allemaal. En het kon
je zelfs gebeuren dat je in je bureau zat, dat er iemand binnenkwam die ineens tegen je zei:
is het eitje er al? En als het dan kwam dan was dat voor mij en de koningin en de prins en
allemaal een ware opluchting. De vinder kwam dan meestal binnen. Een of andere gewone
boerenpummeljongen. Het eitje in een mandje. Op zijn zondags. Familie erbij. Ook opgedoft.
Burgemeester erbij van het gat waar zo’n jongen woonde … in Friesland. Dus meestal een of
andere rode rakker! Maar toch, maar toch … een zeer schilderachtig gezicht „die boerenkinkels
in deze ambiance”. En het gewone volk wil dat eitje. Het gewone volk wil het vertoon van de
kroon. De franje van Oranje. De eis van het paleis zeg ik altijd. Dat bewijst dertig april
toch altijd maar weer. Want dan komen ze allemaal opzetten. Op dertig april sta ik opzij van
het bordes achter een conifeer. Men ziet mij niet maar ik ben er wel. En zo hoort het ook.
Want alles moet gladjes verlopen. Met de bloemen op de tree hebben we hoegenaamd geen last.
Het is meer wat er zo de treden opkomt, wat er aangeboden wordt. Neem nou bijvoorbeeld alleen
maar eens even alle kruidenkoeken en krentenmikken uit een of andere achterhoek van dit land.
Nietwaar! Mijn taak is dan krentenmik aanpakken. Tussen de tanden door sissen tegen de geefster
„knikje maken, achteruit de trap af en wegwezen” en daarna de krentenmik achter de rododendrons
sodemieteren. Wij kunnen van Hare Majesteit de Koningin … Wij kunnen van Hare Majesteit de
Koningin natuurlijk niet gaan verlangen dat ze alle kruidenkoeken en krentenmikken
hoogstpersoonlijk nuttigt. Wij krijgen daar veel van mee naar huis. Dus dat is bij ons tot
laat in de zomer krentenmik eten geblazen. Verder wordt er ook absoluut niets weggegooid.
Alles wordt bewaard. Vanaf het zelf gemaakte, het zelf geborduurde wandkleed tot aan de van
luciferdoosjes vervaardigde molens. En wat er meer aan goedbedoelde rotzooi de trap op komt!
Dat gaat allemaal – hup – de magazijnen in. Kaartje erbij van wie het is en vooral wat het
voorstelt. Want er wordt wat afgeprutst in dit landje! Maar de fijnste tijd voor ons blijft
toch altijd weer Kerstmis. Kijk een jaar is lang. Je hebt je moeilijkheden, je teleurstellingen
en vooral als ik het even mag aanstippen met het schorremorrie van de pers. Maar uiteindelijk
wordt het toch altijd weer Kerstmis. En dan bedoel ik natuurlijk de viering onder ons op
Soesdijk. Hare Majesteit de koningin, onze koningin, zo heel gewoontjes tussen ons en de gewone
mensen doorlopend, pratend over koetjes en kalfjes. Natuurlijk ook over de os en ezel! Een paar
stallenjongens, een paar dienstmeisjes, een exemplaar van wat je tegenwoordig noemt de
gekleurde medemens erbij. Heel ontroerend gezicht! Zo menselijk. Zo democratisch. Zo gewoon.
En zo hoort het ook … eens per jaar! Wil je wel geloven dat je daar lang van tevoren naar
uitkijkt. Ik was deze zomer op vakantie in Corsica. Ik kwam vanuit de zee. Ik had juist gebaad.
Ik wou terug, maar wat is dat? Opeens blijf ik stokstijf stilstaan, Middellandse Zee om de
kuiten en ik roep ineens tegen mijn vrouw: „was het maar vast weer advent!” En verdomd als
het niet waar is! Ze weet precies wat ik bedoel. En dan bedoel ik natuurlijk het schenken door
Hare Majesteit de Koningin van die heerlijke chocolademelk. Gemaakt van echte cacaobonen,
volgens oud vaderlands recept. Een koninklijke drank! En dan mag ik daar graag een vel op zien.
Een koninklijk vel. En ik zal jullie eens wat vertellen. Vorig jaar heb ik dat vel stiekem mee
naar huis genomen. Ik heb het bewaard en ik heb het zelfs laten inlijsten. En dat hang nu boven
het trumeau in de hal. En als ik daar ’s morgens langs kom op weg naar mijn werk, dan zeg ik
tegen mijzelf: „verdomme jongen! Dit leven is toch nog waard om geleefd te worden.” Mijn vrouw
zegt wel eens: „jij bent de laatste poot onder de troon.” En verdomd als het niet waar is heb
ik het zelf opgestoken. Daarom zeg ik altijd: „ik zal handhaven.” Proost!
(Contributed by Barbara Martens - November 2002)